Zomer 2003: Le Canal de Bourgogne

Voor wie van sluizen houdt!
Canal de Bourgogne
Klik voor een vergroting
Canal de Bourgogne:

Frankrijk heeft een aantal grote rivieren als de Seine, de Rhône, de Loire, de Maas. Door de eeuwen heen zijn er veel kanalen gegraven om alle grote stroomgebieden met elkaar te verbinden, waardoor het land een uitgebreid waterwegennet heeft. Het Canal de Bourgogne verbindt het stroomgebied van de Seine met dat van de Saône; het ligt tussen Migennes en St.Jean-de-Losne . Het is in gebruik sinds de negentiende eeuw, toen schepen hout en graan naar Parijs moesten vervoeren. De sluizen zijn qua afmetingen berekend op 'péniches', spitsen, kleine vrachtschepen met een afmeting van 38 bij 5 meter die typerend zijn voor de Franse waterwegen. Tegenwoordig is het kanaal 's winters gesloten en varen er in voorjaar en zomer voornamelijk jachten en hotelschepen, al zie je op sommige stukken, onder andere tussen Migennes en Brienon, maar vooral tussen Dijon en St.Jean-de-Losne ook nog wel eens vrachtschepen. Wij hadden dit kanaal uitgekozen als doel van onze vaartocht, en waren via Parijs en de Yonne bij de eerste sluis in Migennes aanbeland. In deze plaats kun je beter niet overnachten; je ligt pal naast een spoorwegemplacement waar de hele nacht treinen aan het rangeren zijn, wat om de paar minuten een donderend geraas geeft. Helaas, geen goed begin: het was voor ons 's avonds te laat om door te varen naar Brienon, een eind verderop. Op deze eerste kilometers van het Canal de Bourgogne tref je al bedrijven waar boten te huur zijn; enorm populair, deze 'bateaux de location', met een lengte van zo'n tien tot vijftien meter. De charme daarvan is dat je tijdens een vaartocht door de Bourgogne mensen van over de hele wereld tegenkomt: naast Engelsen, Fransen en Duitsers ontmoetten we Amerikanen, Australiërs en Israëli's. We hebben ook zeer positieve ervaringen met de verhuurbedrijven zelf: we mochten er in meerdere gevallen gratis liggen en gebruik maken van faciliteiten.

Een minpuntje van de vele huurboten is dat niet alle schippers en bemanningen ervan even ervaren zijn. In Frankrijk moet iedereen die een boot met een lengte van meer dan vijf meter wil besturen een vaarbewijs hebben, maar schippers van huurboten tot vijftien meter zijn daarvan vrijgesteld: je kunt deze schepen huren 'sans permis'.Dat zorgt voor de nodige onkunde, en niet alleen in de sluizen. Sommige huurbootschippers leken een stoere indruk te willen maken door uitsluitend volgas te varen. Wie heeft het nou over zes kilometer per uur? Of misschien hadden ze haast omdat ze de boot op tijd op de afgesproken eindbestemming moesten afleveren. Voor de opvarenden zelf is het ook vast niet altijd even leuk. Wij spraken mensen die meteen vanaf het vliegveld naar hun drijvende vakantieverblijfje waren gekomen, vervolgens dezelfde avond nog even een uurtje gejaagde vaarinstructie kregen en dat was het dan: een fijne vakantie op het Canal de Bourgogne gewenst. Aarzelend kwamen ze, toen de medewerkster van het verhuurbedrijf allang naar huis was, bij ons om raad vragen: er kwam geen water uit de kraan. Ze zaten met z'n allen bedrukt te kijken in de kajuit, tussen nog onuitgepakte koffers. Een van hen had wel eens gevaren, en ze hadden best zin in de tocht, maar nu even niet. Gelukkig konden we helpen en hebben als goede raad meegegeven dat ze kalm moesten varen, vooral bij sluizen en op plaatsen waar jachten liggen afgemeerd!

In de meeste stadjes en dorpen is wel gelegenheid om aan te leggen; erg populair is de 'Halte Fluviale'van de VNF, de beheerder van de Franse vaarwegen, Voies Navigables de France. Meestal is dit een aanlegkade of - steiger met faciliteiten als water, elektriciteit en heel soms ook gelegenheid tot douchen. Deze voorzieningen zijn gratis, d.w.z. de prijs is inbegrepen in het vaarvignet dat je verplicht aan moet schaffen zodra je Frankrijk binnenkomt. Er ligt vaak ook een terrein voor campers bij, handig voor bezoekende familieleden. Verder is het zo goed als overal toegestaan om langs de oevers af te meren. Het is in de praktijk wel goed opletten geblazen; lang niet overal staat daar genoeg water en op sommige plaatsen is het onmogelijk om aan de kant te komen door de ingestorte betonnen randen. Soms is de oever verstevigd met een damwand, wat het afmeren ook niet gemakkelijker maakt. Maar over het algemeen lukt het wel om binnen een redelijke termijn een mooi plekje aan een geschikt graskantje om te toveren tot ligplaats, oftewel 'un bon amarrage'. Je hebt hiervoor een paar stevige meerpennen en een vuisthamer nodig. In de wat grotere plaatsen is meestal wel een jachthaven, een 'port de plaisance'of een 'halte nautique'. Zodra er ergens een 'capitainerie' is betekent dat: betalen. De tarieven voor een overnachting lopen nogal uiteen, en voorzieningen zoals wij in ons land gewend zijn zul je er niet of nauwelijks aantreffen: drinkwater, 'eau potable', is er voldoende, elektriciteit ook nog wel, maar douches zie je zelden. En dan heb ik het nog niet over brandstof. We troffen een bunkerschip aan met een aparte tankplaats voor jachten bij Champagne, tegenover St. Mammès aan de Seine; dat was nog een eind voor Migennes. Op het Canal de Bourgogne zelf hebben we geen gelegenheid gehad om brandstof te tanken; pas in St.Jean-de-Losne, aan het eind, was weer een pomp. De verhuurbedrijven die we onderweg passeerden hebben geen vergunning om particulieren te bevoorraden, en in de plaatsen die je passeert is geen tankstation te bekennen, dus zelfs sjouwen met een jerrycan is geen optie. Daar staat tegenover dat het brandstofverbruik bij het van sluis naar sluis drijven laag is.

Frankrijk is een land vol sluizen; het Franse landschap is bergachtig en dat is niet eenvoudig voor de scheepvaart: hoe laat je een schip over een berg heen varen? Elk vaartuig moet eerst via een groot aantal sluizen naar boven geschut worden, om vervolgens weer af te dalen. Een eenvoudige rekensom toont aan dat zoiets erg veel water kost; reken maar uit hoeveel er nodig is om een sluis van 38 bij 5 meter en een verval van bijna drie meter een keer te laten schutten. In hete zomers is er ook nog de verdamping van water door de hitte van de zon; dit is vooral in meer zuidelijk gelegen wateren een probleem, bijvoorbeeld bij het Canal du Midi. Daar zijn de oevers aan weerszijden beplant met bomen; het dichte gebladerte dat over de vaarweg heen hangt vormt als het ware een arcade, die de felle zon tegenhoudt. Om de toevoer van water te vergemakkelijken volgen de kanalen zoveel mogelijk de loop van een rivier: het Canal de Bourgogne wordt geflankeerd door de riviertjes de Armançon, de Brenne en de Ouche. Deze voeden het kanaal door middel van buizen en leidingen, die naar een lager gelegen stuk van het kanaal lopen. Komt men hoog in het gebergte, dan wordt dit moeilijk; daarom zijn er daar grote stuwmeren aangelegd, die behalve het water van de kleine stroompjes ook nog regenwater opvangen. Van daaruit lopen er kleine hulpkanaaltjes die met spuisluizen te regelen zijn naar de vaarweg. Maar het houdt een keer op: helemaal over de top van een berg varen, nog hoger dan waar de stuwmeren zijn, is onmogelijk. Ook daar is een oplossing voor bedacht: waar geen water meer naar het hoogste punt gebracht kon worden, werd een vaarweg dwars door de berg gemaakt door middel van een tunnel.

Zo ook in het Canal de Bourgogne: daar ligt in het hoogste kanaalpand, in het Frans 'bief de partage', een tunnel tussen Pouilly-en-Auxois en La Lochère. Deze dateert net als het kanaal uit de 19e eeuw, toen er nog veel vrachtverkeer was. Indertijd werden schepen door de tunnel getrokken door paarden, lopend over het daar aanwezige jaagpad - dat er nog steeds ligt. In het begin van de 20e eeuw werden de paarden vervangen door elektrische trekschuiten, die door middel van een ijzeren arm contact maakten met de elektrische bovenleiding die door de tunnel gespannen was - vergelijkbaar met een tramleiding. Heden ten dage is een tocht door de tunnel een toeristische attractie, waar een speciale rondvaartboot met een fluisterstille, schone elektromotor voor gebouwd is. Die heeft schuin aflopende zijkanten met een speciale beschermende stootrail, zodat er geen schade ontstaat als hij eens per ongeluk langs de tunnelwand schampt. Nadat we langs meer dan honderd sluizen naar boven waren geschut wachtte ons de spectaculaire ervaring om door deze 3300 meter lange, onverlichte tunnel te varen. Het was iets waar we ons eigenlijk geen voorstelling van konden maken en waar we ontzettend benieuwd naar waren. Zodra we afgemeerd lagen in Pouilly-en-Auxois konden we de ingang van deze lange buis al zien. Want veel meer dan een grote rioolbuis is het niet: bijna zes meter breed, op het hoogste punt ruim drie meter hoog en met een soort lange goot als aanvoerroute. Het is er eenrichtingsverkeer, 'voie unique', en de sluiswachter van de laatste sluis regelt de doorvaart, die net als de sluizen gratis is. Je moet je bij hem of haar melden met naam, adres en vlaggenbrief van de boot, waarna je een stencil in je eigen taal krijgt met regels voor het passeren van de tunnel. Zo ben je verplicht om reddingsvesten voor iedere opvarende en een sterke schijnwerper aan boord te hebben; dit wordt soms gecontroleerd. Verder een scheepshoorn om in geval van nood geluidssignalen te kunnen geven - GSM en marifoon hebben in de tunnel geen ontvangst. Nu zou je de indruk kunnen krijgen dat het passeren van de tunnel een hachelijke onderneming is, maar tenzij de boel instort - en dat is sinds de opening in 1832 nog niet gebeurd - valt het allemaal wel mee. Je zult in een kanaal van een meter veertig diep - als het dat al is - geen verschrikkelijke schipbreuk lijden. En waar je reddingsvesten voor nodig hebt in water waar je kunt staan? Geluidssignalen geven als je bijvoorbeeld motorpech hebt is wellicht nuttig, maar de vraag is of iemand dat hoort. Waarschijnlijk ben je in geval van panne net zo gauw over het jaagpad naar de bewoonde wereld gelopen, en als je het helemaal in stijl wilt doen kun je je schip 'jagen', zoals vroeger de paarden deden: over het jaagpad lopend het vaartuig aan een lange lijn voorttrekken.

Normaal gesproken wordt er ongeveer een uur gerekend om de tunnel te passeren en je mag pas vertrekken op een nadrukkelijk afgesproken tijd. Aan de andere kant, als je het allemaal doorstaan hebt, moet je je meteen weer melden bij de sluiswachter daar, zodat men weet dat je veilig bent aangekomen en dat de vaarweg weer vrij is. Niet dat het er storm loopt; als er vijf schepen per dag door de tunnel varen zal het veel zijn, in het hoogseizoen wat meer. Het is altijd zaak om langzaam en voorzichtig te varen daarbinnen; je moet in het midden blijven en niet te veel golfslag veroorzaken, want die kan niet weg en maakt het vaarwater erg turbulent. Ook moet je letten op drijfhout dat van de bomen langs de aanvoerroute is gevallen. In de tunnel waan je je in een grot en het is er heerlijk koel. Wij waren er in een hete zomer, maar normaal gesproken kun je beter een jas bij de hand houden. En natuurlijk de schijnwerper, die door een opvarende op een voor de stuurman niet-verblindende manier op de vaarweg gericht moet worden. Want je ziet zo goed als niks, behalve als je heel goed kijkt een minuscuul wit stipje, dat heel langzaam groter wordt en dat de uitgang blijkt te zijn. Toch is er in de tunnel aan frisse lucht geen gebrek, want in de zijkant zijn zo om de 60 meter grote luchtkokers aangebracht. Boven op de tunnel, zo'n 30 meter hoger, loopt een mooi breed pad met platanen erlangs, de 'Allée de Platanes. Hier zijn ook de schachten van de luchtkokers te bewonderen, alhoewel het enig klimwerk vereist om erop te komen; de hoogte is ruim drie meter. De bovenkant is afgedekt met een rooster, en in de loop der jaren is er flink wat plantengroei ontstaan.

Pouilly is een heel gezellig dorp met veel pittoreske winkeltjes en buiten het centrum een grote supermarkt, niet ver van de jachthaven. Tot onze verrassing was de havenmeester een Nederlander, die al een aantal jaren in Frankrijk woonde en als schipper van de rondvaartboot de route erg goed kende. De omgeving is er erg mooi. Aan de oevers van de stuwmeren, het Reservoir Lac Cercey, kun je na enig zoeken wel een plekje vinden om aan het water te zitten en verkoeling te zoeken of te zwemmen. Het is een enorm wateroppervlak en de diepte is ruim twaalf meter, maar toch zijn de miljoenen liters water geen garantie dat er in het kanaal altijd voldoende water is. In droge zomers raken de stuwmeren leeg en zijn er regelmatig problemen met de waterstand in het kanaal, dat toch al niet diep is en op sommige stukken zó weinig bevaren dat je tussen de planten door moet ploegen. Advies: zet tijdig je schroef stil als je zo'n veld voor de boot ziet en drijf er doorheen. Ondanks dat zal het niet altijd te voorkomen zijn dat er planten in de schroef geraken; in ons geval geen ramp omdat het elke dag dat we er waren snikheet was. We konden gemakkelijk te water gaan om aan de schroef te werken. Nog een advies: neem een paar zwemschoenen mee, er ligt van alles op de bodem en schoon is het er ook niet. Om je te verfrissen kun je beter terecht in de riviertjes die het kanaal volgen en er soms pal naast stromen, op de meeste plaatsen te ondiep om te zwemmen, maar wel helder. Wie echt wil zwemmen kan naar een 'piscine' gaan, het plaatselijk zwembad dat we op verrassend veel plaatsen aantroffen, en waar je vaak ook de mogelijkheid hebt om te douchen.

Toen we eenmaal in Pouilly waren hadden we 115 sluizen achter de rug, 113 eigenlijk omdat de eerste bij Laroche-Migennes een dubbele is, met ruim vijf in plaats van drie meter verval, en zo ook net voorbij St. Florentin, waar 106 en 107 één sluis vormen. Je kunt aftellen: de sluizen zijn genummerd en lopen af, dus je gaat van 115/114 aan het begin naar nummer één bij Pouilly op het hoogste punt. Je vaart op dit traject telkens de lege kolk in en wordt een kleine drie meter omhoog gebracht. Het was iedere keer een verrassing wat we te zien zouden krijgen zodra we over de sluiswand konden kijken: het ene prachtige vergezicht nog mooier dan het andere, een complete verrassingstocht. De sluizen zelf zijn soms net plaatjes, met pittoreske sluiswachtershuisjes erbij. Niet altijd zijn die bewoond, maar vaak wel en dat is meteen te zien aan de manier waarop er van de sluis een oogstrelend kunstwerk is gemaakt. We zagen sluisdeuren met fleurige bloembakken, als paddestoelen beschilderde bolders - rood met witte stippen - sprookjesfiguren en houten miniatuur 'péniches' die als bloembak gebruikt werden. Verder kon je soms wijn of zelfgemaakte honing kopen bij de sluiswachter of sluiswachtster. Op het Canal de Bourgogne zijn het vaak vrouwen die de sluis onder hun hoede hebben; dit schijnt van oudsher zo te zijn. Er wordt druk gewerkt aan automatisering, maar veel sluizen worden nog handmatig bediend en hebben deuren met kleppen erin die open- of dichtgedraaid moeten worden. Dat hoef je niet zelf te doen, maar het wordt op prijs gesteld als je de sluiswachter een handje helpt. De bedieningstijden zijn van negen uur 's ochtends tot zeven uur 's avonds, op zondag iets korter, met een uur pauze tussen de middag. Op sommige trajecten vaar je met 'accompagnement' - groepjes van twee of drie jachten die gedurende een bepaald traject samen varen, begeleid door een of twee sluiswachters die over het jaagpad de boten volgen. Je bent dan min of meer gebonden aan een bepaalde vertrektijd en eindbestemming; dit was hoofdzakelijk bij de sluizentrappen aan de orde. 'Sluizentrap' betekent hier dat er een groot aantal sluizen in een kort traject liggen, wel allemaal aparte sluizen met ieder twee paar deuren, dus niet dat ze deuren gemeenschappelijk hebben en als het ware aan elkaar vast liggen, wat je ook wel eens ziet. Er is een 'échelle' van 37 sluizen in 12 kilometer bij Pouillenay en Chassey, tot voorbij Marigny-le-Cahouët. Daar hadden we een erg traag sluiswachterspaar: ondanks dat ze met z'n tweeën waren ging het niet twee keer zo snel, maar juist twee keer zo langzaam als bij vorige sluizen. Gelukkig voeren we samen van sluis naar sluis met heel leuke Franse mensen. Tussen de middag dronken we samen 'un verre de vin blanc', Bourgogne natuurlijk, en maakten gezellig een praatje.

Je zou kunnen denken dat al dat sluiswerk behoorlijk gaat vervelen, maar niets is minder waar; je komt eigenlijk ogen en oren te kort om alles in je op te nemen. Indrukwekkend in dit traject is ook het 'tranchée de Creusot, een 1130 meter lange smalle vaargeul bij Pont Royal die is uitgehakt in het berggesteente, het begin van een traject van ruim tien kilometer zonder sluizen. Vlak voor Pouilly komt dan weer een sluizentrap, zeven sluizen in twee kilometer, elektrisch en door één sluiswachtster bediend. 'Elektrisch' betekent dat de deuren en kleppen met een druk op de knop bediend worden: een aanzienlijke tijdsbesparing. Nog een stapje verder gaan de geheel geautomatiseerde sluizen, waar geen sluiswachter meer aan te pas komt, maar zulke zijn er op dit kanaal pas een paar. Je krijgt dan een afstandsbediening mee die je op een langs de vaarweg geplaatste radar moet richten, waarna de eerste fase van het schutproces in werking wordt gezet. Lig je eenmaal afgemeerd, dan moet je een ruk geven aan een blauwe stang die langs de sluiswand is aangelegd, waarna de sluisdeuren achter je dicht gaan en de andere na afloop van het schutten weer open. Het voordeel is dat je meer dan anders je eigen gang kunt gaan, en ook tussen de middag niet hoeft te pauzeren. Verder worden wel de gewone bedieningstijden gehanteerd, want er moet toch sluispersoneel standby zijn voor het geval er iets mis gaat. Noodsituaties kun je kenbaar maken door aan de rode stang te trekken die naast de blauwe is bevestigd; dan komt het hele proces stil te liggen en moet er alsnog een sluiswachter aan te pas komen. Dat hebben we gelukkig niet meegemaakt.

Bij de overige 'gewone' sluizen mochten we zelf zeggen hoe laat we wilden schutten en tot hoever we door wilden varen. Een medewerker van de VNF kwam elke avond bij ons langs om naar onze plannen te vragen en keurig op tijd stond dan de sluis gereed. We raakten helemaal gehecht aan het geluid van het brommertje over het jaagpad dat stopte bij onze boot. En haast hadden we allerminst, want we genoten van de natuur en vonden elke dag wel ergens een uitnodigende 'table de picnic'. We maakten tochtjes met onze vouwfietsen naar schilderachtige dorpjes met namen als Cry-sur-Armançon, Mussy-la-Fosse, Commissey en Ancy-le-Franc. In Cry zijn kano's te huur waarmee je een tochtje over de Armançon kunt maken. De moeite waard zijn ook de oude washuizen, de 'lavoirs', overdekte gebouwtjes waar vroeger de rivier doorheen stroomde en waar de vrouwen langs de kant zaten met hun wasborden, om de was schoon te schrobben. Deze zijn te vinden op veel plaatsen langs de Franse rivieren en kanalen, en ze dateren uit de tijd dat er nog geen wasmachines bestonden. Het waren belangrijke ontmoetingsplaatsen, waar nieuwtjes werden uitgewisseld en waar de vrouwen hun verhaal kwijt konden. Het zal behoorlijk primitief zijn geweest om zo de was te moeten doen, maar dat is wassen in een emmertje natuurlijk ook. En dat hebben wij de hele zomer gedaan. Zodra er ergens een kraan was werd er overal aan boord gesopt en gespoeld, en zag je even later wapperend linnengoed aan lijntjes tussen de bomen en op het voordek. Voor wie daar allemaal geen zin in heeft zijn er wasserettes te vinden, voornamelijk in de wat grotere steden.

Teruggaan in de tijd kan hier op nog meer plaatsen. Als je in architectuur geïnteresseerd bent kun je een kasteel bekijken in Ancy-le-Franc, waar een museum van de School van Fontainebleau gevestigd is met een tentoonstelling van moderne kunst. Erg mooi is ook het kasteel met slotgracht uit de Renaissance in Tanlay, dat elke dag open is behalve dinsdag en waar rondleidingen voor het publiek verzorgd worden. Er zijn een paar kleine, gezellige terrasjes in de dorpskom en de omgeving is van een landelijke rust die je zelden ergens meemaakt. Een andere trekpleister is de oude smederij 'La Grande Forge ' in het Park Buffon, een eindje voor het industriestadje Montbard. Het is vlak aan het water, en er is een ruime aanlegsteiger. Deze smidse is een voorloper van de hoogoven en is gevestigd in een historisch monumentaal pand, aan de stad nagelaten door Georges Louis Leclerc, grootsmid in de Bourgogne en Graaf van Buffon. Hij leefde van 1707 tot 1788 en was intendant van de Koning in Parijs. Wie van geschiedenis houdt kan zijn hart ook ophalen in Venarey-les-Laumes en Alise-Sainte-Reine. Hier ligt het indrukwekkende terrein waar in 52 voor Christus de slag van Alésia plaatsvond, waarbij Julius Ceasar de Galliërs versloeg en zo een eind maakte aan hun onafhankelijkheid; hierna kwamen ze onder Romeinse heerschappij. Op de plaats waar dit geschiedde staat een enorm standbeeld van de Gallische aanvoerder Vercingétorix, en in de dorpskom van Venarey is een oude Romeinse brug te bewonderen, waar de legers overheen trokken.

We hebben een paar dagen doorgebracht op het hoogste kanaalpand, om te genieten van onze succesvolle 'beklimming' van het gebergte. Inmiddels was het zover dat we aan de 'afdaling' gingen beginnen: nadat we de tunnel gepasseerd waren hadden we nog 76 Bourgognesluizen voor de boeg, die ons weer naar beneden zouden brengen, naar St.Jean-de-Losne aan het eind van het kanaal en het begin van de Saône. De sluisnummers beginnen weer gewoon te tellen bij één: nu gingen we dus optellen. Je begint daarboven weer met een sluizentrap, acht sluizen in ruim twee kilometer, weer elektrisch en bediend door één sluiswachter. Het schutten naar beneden is een makkie, omdat je niet een lege, maar een volle kolk in vaart. Je stapt zò aan wal om je lijntje rond een bolder te leggen en dan maar zakken. Het enige waar je op moet letten is dat het touwtje lang genoeg is, want er zijn in Franse sluizen - op het Canal de Bourgogne, maar ook elders - geen verhaalpotten in de sluismuur. Er staan alleen bolders op de kant, niet al te veel, wat in geval van drukte wel eens moeilijk is. Met 'drukte' bedoel ik dan drie jachten, want meer kunnen er niet in een sluis. Dan was het soms passen en meten om nog een bolder te krijgen; de grotere jachten hebben er doorgaans twee nodig. Met een beetje goede wil lukte dat meestal wel. Verder moet je als afvarend schip nooit helemaal achter in de sluis gaan liggen, want daar zitten behoorlijke drempels. Met een kleine boot moet je opletten dat je niet helemaal voor in de sluis komt te liggen, want als de kleppen opengedraaid worden komt er een complete waterval de sluis binnen kolken. Je schip wordt van links naar rechts gegooid en is bijna niet te houden. De motor standby hebben is soms wel eens nodig. Ook het aanleggen in de lege sluiskolk is moeilijker, want bij het invaren zie je alleen twee blinde muren: een van ons ging dus op de roef staan om de bolders te ontdekken en met behulp van de pikhaak of lassowerpend een lijntje - wij werken vanaf de middenbolder op ons schip - eromheen te krijgen. Is het verval meer dan drie meter, dan zal dat niet lukken en tenzij er een hulpvaardige sluiswachter toeschiet zit er weinig anders op dan naar de trap te varen en naar boven te klimmen.

Ook op dit traject is het landschap nog adembenemend mooi. Vanuit Vandenesse maakten we een fiets - klimtocht van tweeënhalve kilometer naar het hoog op een berg gelegen Châteauneuf-en-Auxois, een van de mooiste plaatsjes van de Côte-d'Or zoals deze streek van de Bourgogne heet. Het bestaat uit een kasteel, kleine steile straatjes met lieflijke oude huisjes en een kerk. Het riviertje de Armançon waren we nu kwijt; nu kwam het dal van de Ouche. Dat is ook te zien aan de plaatsnamen: Pont d'Ouche, St.Marie-sur-Ouche, Fleurey-sur-Ouche. Het Franse platteland is in sommige streken bijna geheel verlaten; veel dorpjes zijn niet meer dan piepkleine gehuchtjes met een handjevol huizen en een kerk, waar eens in de zes weken een mis wordt opgedragen. Naar winkels zul je tevergeefs zoeken, zelfs een bakker is er niet. Soms komt er een paar keer per week een rijdende winkel, soms komt er een bakker uit de buurt een paar uur met wat stokbroden en koeken naar het gemeentehuis of de bibliotheek, waar in een hoekje een 'depôt de pain' ingericht wordt. Heel soms komt er een bakker 's morgens vroeg naar een sluis als daar veel schepen liggen, maar even vaak is er helemaal niets en is het tientallen kilometers door de bergen fietsen als je boodschappen wil doen. Een vriendelijke sluiswachtster in St. Marie gaf ons een brood uit haar eigen diepvries toen ze hoorde dat we zonder zaten; als alternatief hadden we pannenkoeken kunnen bakken of beschuit eten. Verder leerden we ook al gauw dat we oud brood zo lang mogelijk moesten bewaren om het in tijden van schaarste even in de koekenpan te kunnen leggen. De voedsel- en drankvoorraad die we voor ons vertrek uit Nederland aangelegd hadden kwam op dit traject goed van pas.

Zachtjesaan kwam nu Dijon in zicht: het was nog steeds snikheet en om ons niet meteen in de hitte van een grote stad te storten bleven we eerst een paar dagen in het voorstadje Plombières-les-Dijon, van waar we naar het mooie watersportgebied Lac Kir konden fietsen, ook weer een groot stuwmeer waar het goed toeven is. Eigenlijk was het veel te warm om een stad te bekijken, maar we wilden Dijon natuurlijk niet ongezien passeren en meerden af in de jachthaven, waar douches waren en water op de steiger. We hadden de gewoonte om in steden naar het 'Office du Tourisme' te gaan en een routebeschrijving voor een stadswandeling te vragen. In Dijon is de 'route van het uiltje' uitgezet; dat houdt in dat je een spoor van op de trottoirs en zebrapaden geschilderde voetsporen moet volgen, om op plaatsen waar er een uiltje bij geschilderd is te stoppen. Hier is dan een bezienswaardigheid en moet je even je boekje raadplegen voor de beschrijving: ze zijn er trots op dat het in alle talen beschikbaar is, ook in het Nederlands. Er is ook een straat waar het uiltje zelf op een gebouw gebeeldhouwd is, de Rue de la Chouette, de straat van het Uiltje. Dijon is een mooie stad en we troffen het goed, want datzelfde weekend waren er havenfeesten, erg gezellig met toen het donker was prachtig vuurwerk boven het water. Hier zagen we ook weer wat medeschippers van eerdere trajecten op het kanaal, want je vaart steeds op met hetzelfde groepje. Iedere keer als je samen in de sluis ligt praat je wat en langzaam ontstaat er de saamhorigheid van het samen op reis zijn. We ontmoetten een Australisch stel dat in Nederland een schip had gekocht en elke zomer deze kant uitkwam om een eind door Europa te varen. Verder Engelsen met een narrowboat, die een deel van het Canal de Bourgogne wilden doen om dan vanuit Dijon tochtjes met de auto te gaan maken. Ze hadden de auto bij zich en gingen die telkens ophalen met de vouwfiets. En voor het laatst zagen we onze Franse sluisvrienden, die in de buurt van het Canal de Nivernais woonden en naar Straatsburg op weg waren. Zo had ieder zijn eigen verhaal. We realiseerden ons dat we onze vaargezellen na Dijon waarschijnlijk nooit meer zouden zien; het einde van het Canal de Bourgogne naderde en bij St.Jean-de-Losne, een knooppunt van vaarwaters, zouden onze wegen scheiden. Nog 30 kilometer tot de Saône. Dat laatste stuk van het kanaal is niet echt mooi en we deden dit in één dag; we zagen onderweg weer wat spitsen en in St.Jean-de-Losne lag het er vol mee. Weemoedig passeerden we de laatste sluis, nummer 76, en toen lag het Canal de Bourgogne zomaar ineens achter ons. We konden terugkijken op een heleboel onvergetelijke ervaringen.

In dit vaarverslag mogen gegevens uit het logboek, dat we van dag tot dag hebben bijgehouden niet ontbreken. We zijn 24 dagen op dit kanaal geweest en hebben zoals gezegd 189 sluizen gedaan, 242 kilometer afgelegd in 70 uur. De wachttijden bij en in de sluis zijn hierbij inbegrepen. We hebben zes keer in een jachthaven overnacht, te weten in Pont Royal, Pouilly-en-Auxois, Vandenesse en Dijon. Dit heeft ons in totaal 28 euro aan havengeld gekost. De overige keren waren gratis. Ik ga het hier niet hebben over het bedrag dat je kwijt bent voor buitenlandse vaardocumenten en -kaarten, maar wel valt er nog iets te melden over het Franse vaarvignet, dat zoals gezegd aangeschaft moet worden zodra je Frankrijk binnenkomt. Het verkooppunt was vroeger op de sluis in Givet , de eerste Franse sluis die je via de Maas passeert, maar dat is nu niet meer. Dat is erg onhandig, want je moet daar toch naar het kantoor om je scheepspapieren te laten registreren, en dat vignet kopen kon altijd mooi in één moeite door. Nu moet je naar een ander verkooppunt op pad. Die zijn er een heleboel, verspreid door het hele land, en meestal vlak langs het water, maar je moet er wel even naar zoeken. De adressen staan in de vaarkaartboekjes vermeld, met adressen en telefoonnummers erbij. Laat je niet verleiden om de aanschaf te omzeilen, want al lijkt het alsof de Fransen er laconiek mee om gaan, er wordt als je het land weer verlaat wel degelijk op gecontroleerd. Het bedrag varieert al naar gelang de duur van je verblijf en de grootte van je boot en we vonden het best duur, maar toch ook goed besteed als je denkt aan de gratis ligplaatsen met voorzieningen, de sluizen, bruggen, tunnels en scheepsliften. De A.N.P.E.I., Association Nationale des Plaisanciers en Eaux Intérieures, de Franse nationale vereniging van pleziervaarders, roept in haar blad van deze winter haar leden op om buitenlandse 'zwartvaarders', die onrechtmatig gebruik van de voorzieningen maken, te melden. Of dat nou aardig is of niet: laten we ze die kans maar niet geven.

Het schipperspaar van de Festina Lente
Terug