Frankrijk heeft een aantal grote rivieren als de Seine, de Rhône, de Loire,
de Maas. Door de eeuwen heen zijn er veel kanalen gegraven om alle grote
stroomgebieden met elkaar te verbinden, waardoor het land een uitgebreid
waterwegennet heeft. Het Canal de Bourgogne verbindt
het stroomgebied van de Seine met dat van de Saône; het
ligt tussen Migennes en St.Jean-de-Losne .
Het is in gebruik sinds de negentiende eeuw, toen schepen hout en graan naar
Parijs moesten vervoeren. De sluizen zijn qua afmetingen berekend op 'péniches', spitsen, kleine vrachtschepen met
een afmeting van 38 bij 5 meter die typerend zijn voor de Franse waterwegen.
Tegenwoordig is het kanaal 's winters gesloten en varen er in voorjaar en zomer
voornamelijk jachten en hotelschepen, al zie je op sommige stukken, onder
andere tussen Migennes en Brienon, maar vooral tussen Dijon en St.Jean-de-Losne
ook nog wel eens vrachtschepen. Wij hadden dit kanaal uitgekozen als doel van
onze vaartocht, en waren via Parijs en de Yonne bij
de eerste sluis in Migennes aanbeland. In deze plaats
kun je beter niet overnachten; je ligt pal naast een spoorwegemplacement waar
de hele nacht treinen aan het rangeren zijn, wat om de paar minuten een
donderend geraas geeft. Helaas, geen goed begin: het was voor ons 's avonds te
laat om door te varen naar Brienon, een eind
verderop. Op deze eerste kilometers van het Canal de
Bourgogne tref je al bedrijven waar boten te huur zijn; enorm populair, deze 'bateaux de location',
met een lengte van zo'n tien tot vijftien meter. De charme daarvan is dat je
tijdens een vaartocht door de Bourgogne mensen van over de hele wereld
tegenkomt: naast Engelsen, Fransen en Duitsers ontmoetten we Amerikanen,
Australiërs en Israëli's. We hebben ook zeer positieve ervaringen met de
verhuurbedrijven zelf: we mochten er in meerdere gevallen gratis liggen en
gebruik maken van faciliteiten.
Een minpuntje van de vele huurboten is dat niet alle schippers en bemanningen ervan even ervaren
zijn. In Frankrijk moet iedereen die een boot met een lengte van meer dan vijf
meter wil besturen een vaarbewijs hebben, maar schippers van huurboten
tot vijftien meter zijn daarvan vrijgesteld: je kunt deze schepen huren 'sans permis'.Dat zorgt
voor de nodige onkunde, en niet alleen in de sluizen. Sommige huurbootschippers
leken een stoere indruk te willen maken door uitsluitend volgas te varen. Wie
heeft het nou over zes kilometer per uur? Of misschien hadden ze haast omdat ze
de boot op tijd op de afgesproken eindbestemming moesten afleveren. Voor de
opvarenden zelf is het ook vast niet altijd even leuk. Wij spraken mensen die
meteen vanaf het vliegveld naar hun drijvende vakantieverblijfje waren gekomen,
vervolgens dezelfde avond nog even een uurtje gejaagde vaarinstructie kregen en
dat was het dan: een fijne vakantie op het Canal de
Bourgogne gewenst. Aarzelend kwamen ze, toen de medewerkster van het
verhuurbedrijf allang naar huis was, bij ons om raad vragen: er kwam geen water
uit de kraan. Ze zaten met z'n allen bedrukt te kijken in de kajuit, tussen nog
onuitgepakte koffers. Een van hen had wel eens gevaren, en ze hadden best zin
in de tocht, maar nu even niet. Gelukkig konden we helpen en hebben als goede
raad meegegeven dat ze kalm moesten varen, vooral bij sluizen en op plaatsen
waar jachten liggen afgemeerd!
In de meeste stadjes en dorpen is wel gelegenheid om aan te leggen;
erg populair is de 'Halte Fluviale'van de VNF, de
beheerder van de Franse vaarwegen, Voies Navigables de France. Meestal is dit
een aanlegkade of - steiger met faciliteiten als water, elektriciteit en heel
soms ook gelegenheid tot douchen. Deze voorzieningen zijn gratis, d.w.z. de
prijs is inbegrepen in het vaarvignet dat je verplicht aan moet schaffen zodra
je Frankrijk binnenkomt. Er ligt vaak ook een terrein voor campers bij, handig
voor bezoekende familieleden. Verder is het zo goed als overal toegestaan om
langs de oevers af te meren. Het is in de praktijk wel goed opletten geblazen;
lang niet overal staat daar genoeg water en op sommige plaatsen is het
onmogelijk om aan de kant te komen door de ingestorte betonnen randen. Soms is
de oever verstevigd met een damwand, wat het afmeren ook niet gemakkelijker
maakt. Maar over het algemeen lukt het wel om binnen een redelijke termijn een
mooi plekje aan een geschikt graskantje om te toveren tot ligplaats, oftewel 'un bon amarrage'.
Je hebt hiervoor een paar stevige meerpennen en een vuisthamer nodig. In de wat
grotere plaatsen is meestal wel een jachthaven, een 'port de plaisance'of een 'halte nautique'.
Zodra er ergens een 'capitainerie' is betekent dat: betalen.
De tarieven voor een overnachting lopen nogal uiteen, en voorzieningen zoals
wij in ons land gewend zijn zul je er niet of nauwelijks aantreffen: drinkwater,
'eau potable', is er voldoende,
elektriciteit ook nog wel, maar douches zie je zelden. En dan heb ik het nog
niet over brandstof. We troffen een bunkerschip aan met een aparte tankplaats
voor jachten bij Champagne, tegenover St. Mammès aan
de Seine; dat was nog een eind voor Migennes. Op het Canal de Bourgogne zelf hebben we geen gelegenheid gehad om
brandstof te tanken; pas in St.Jean-de-Losne, aan het
eind, was weer een pomp. De verhuurbedrijven die we onderweg passeerden hebben
geen vergunning om particulieren te bevoorraden, en in de plaatsen die je
passeert is geen tankstation te bekennen, dus zelfs sjouwen met een jerrycan is
geen optie. Daar staat tegenover dat het brandstofverbruik bij het van sluis naar sluis
drijven laag is.
Frankrijk is een land vol sluizen; het Franse landschap is bergachtig en dat is niet eenvoudig voor
de scheepvaart: hoe laat je een schip over een berg heen varen? Elk vaartuig
moet eerst via een groot aantal sluizen naar boven geschut worden, om
vervolgens weer af te dalen. Een eenvoudige rekensom toont aan dat zoiets erg
veel water kost; reken maar uit hoeveel er nodig is om een sluis van 38 bij 5
meter en een verval van bijna drie meter een keer te laten schutten. In hete zomers
is er ook nog de verdamping van water door de hitte van de zon; dit is vooral
in meer zuidelijk gelegen wateren een probleem, bijvoorbeeld bij het Canal du Midi.
Daar zijn de oevers aan weerszijden beplant
met bomen; het dichte gebladerte dat over de vaarweg heen hangt vormt als het
ware een arcade, die de felle zon tegenhoudt. Om de toevoer van water te
vergemakkelijken volgen de kanalen zoveel mogelijk de loop van een rivier: het Canal
de Bourgogne wordt geflankeerd door de riviertjes de
Armançon, de Brenne en de Ouche.
Deze voeden het kanaal door middel van buizen en
leidingen, die naar een lager gelegen stuk van het kanaal lopen. Komt men hoog
in het gebergte, dan wordt dit moeilijk; daarom zijn er daar grote stuwmeren
aangelegd, die behalve het water van de kleine stroompjes ook nog regenwater
opvangen. Van daaruit lopen er kleine hulpkanaaltjes die met spuisluizen te
regelen zijn naar de vaarweg. Maar het houdt een keer op: helemaal over de top
van een berg varen, nog hoger dan waar de stuwmeren zijn, is onmogelijk. Ook
daar is een oplossing voor bedacht: waar geen water meer naar het hoogste punt
gebracht kon worden, werd een vaarweg dwars door de berg gemaakt door middel
van een tunnel.
Zo ook in het Canal de Bourgogne: daar ligt in het hoogste kanaalpand, in
het Frans 'bief de partage', een
tunnel tussen Pouilly-en-Auxois en La Lochère. Deze dateert net als het kanaal uit de 19e
eeuw, toen er nog veel vrachtverkeer was. Indertijd werden schepen door de
tunnel getrokken door paarden, lopend over het daar aanwezige jaagpad - dat er
nog steeds ligt. In het begin van de 20e eeuw werden de paarden
vervangen door elektrische trekschuiten, die door middel van een ijzeren arm
contact maakten met de elektrische bovenleiding die door de tunnel gespannen was
- vergelijkbaar met een tramleiding. Heden ten dage is een tocht door de tunnel
een toeristische attractie, waar een speciale rondvaartboot met een
fluisterstille, schone elektromotor voor gebouwd is. Die heeft schuin aflopende
zijkanten met een speciale beschermende stootrail, zodat er geen schade
ontstaat als hij eens per ongeluk langs de tunnelwand schampt. Nadat we langs
meer dan honderd sluizen naar boven waren geschut wachtte ons de spectaculaire
ervaring om door deze 3300 meter lange, onverlichte tunnel te varen. Het was
iets waar we ons eigenlijk geen voorstelling van konden maken en waar we
ontzettend benieuwd naar waren.
Zodra we afgemeerd lagen in Pouilly-en-Auxois konden we de ingang van
deze lange buis al zien. Want veel meer dan een grote rioolbuis is het niet:
bijna zes meter breed, op het hoogste punt ruim drie meter hoog en met een
soort lange goot als aanvoerroute. Het is er eenrichtingsverkeer, 'voie unique',
en de sluiswachter van de laatste sluis regelt de doorvaart, die net als de
sluizen gratis is. Je moet je bij hem of haar melden met naam, adres en
vlaggenbrief van de boot, waarna je een stencil in je eigen taal krijgt met
regels voor het passeren van de tunnel. Zo ben je verplicht om reddingsvesten
voor iedere opvarende en een sterke schijnwerper aan boord te hebben; dit wordt
soms gecontroleerd. Verder een scheepshoorn om in geval van nood
geluidssignalen te kunnen geven - GSM en marifoon hebben in de tunnel geen
ontvangst. Nu zou je de indruk kunnen krijgen dat het passeren van de tunnel
een hachelijke onderneming is, maar tenzij de boel instort - en dat is sinds de
opening in 1832 nog niet gebeurd - valt het allemaal wel mee. Je zult in een
kanaal van een meter veertig diep - als het dat al is - geen verschrikkelijke
schipbreuk lijden. En waar je reddingsvesten voor nodig hebt in water waar je
kunt staan? Geluidssignalen geven als je bijvoorbeeld motorpech hebt is
wellicht nuttig, maar de vraag is of iemand dat hoort. Waarschijnlijk ben je in
geval van panne net zo gauw over het jaagpad naar de bewoonde wereld gelopen,
en als je het helemaal in stijl wilt doen kun je je
schip 'jagen', zoals vroeger de paarden deden: over het jaagpad lopend het
vaartuig aan een lange lijn voorttrekken.
Normaal gesproken wordt er ongeveer een uur gerekend om de tunnel te passeren en je mag
pas vertrekken op een nadrukkelijk afgesproken tijd. Aan de andere kant, als je
het allemaal doorstaan hebt, moet je je meteen weer
melden bij de sluiswachter daar, zodat men weet dat je veilig bent aangekomen
en dat de vaarweg weer vrij is. Niet dat het er storm loopt; als er vijf
schepen per dag door de tunnel varen zal het veel zijn, in het hoogseizoen wat
meer. Het is altijd zaak om langzaam en voorzichtig te varen daarbinnen; je
moet in het midden blijven en niet te veel golfslag veroorzaken, want die kan
niet weg en maakt het vaarwater erg turbulent. Ook moet je letten op drijfhout
dat van de bomen langs de aanvoerroute is gevallen. In de tunnel waan je je
in een grot en het is er heerlijk koel. Wij waren
er in een hete zomer, maar normaal gesproken kun je beter een jas bij de hand
houden. En natuurlijk de schijnwerper, die door een opvarende op een voor de
stuurman niet-verblindende manier op de vaarweg gericht moet worden. Want je
ziet zo goed als niks, behalve als je heel goed kijkt een minuscuul wit stipje,
dat heel langzaam groter wordt en dat de uitgang blijkt te zijn. Toch is er in
de tunnel aan frisse lucht geen gebrek, want in de zijkant zijn zo om de 60
meter grote luchtkokers aangebracht. Boven op de tunnel, zo'n 30 meter hoger,
loopt een mooi breed pad met platanen erlangs, de 'Allée de Platanes. Hier zijn ook de schachten van
de luchtkokers te bewonderen, alhoewel het enig klimwerk vereist om erop te
komen; de hoogte is ruim drie meter. De bovenkant is afgedekt met een rooster,
en in de loop der jaren is er flink wat plantengroei ontstaan.
Pouilly is een heel gezellig dorp met veel pittoreske winkeltjes en buiten het centrum
een grote supermarkt, niet ver van de jachthaven. Tot onze verrassing was de
havenmeester een Nederlander, die al een aantal jaren in Frankrijk woonde en
als schipper van de rondvaartboot de route erg goed kende. De omgeving is er
erg mooi. Aan de oevers van de stuwmeren, het Reservoir Lac Cercey,
kun je na enig zoeken wel een plekje vinden
om aan het water te zitten en verkoeling te zoeken of te zwemmen. Het is een
enorm wateroppervlak en de diepte is ruim twaalf meter, maar toch zijn de
miljoenen liters water geen garantie dat er in het kanaal altijd voldoende
water is. In droge zomers raken de stuwmeren leeg en zijn er regelmatig
problemen met de waterstand in het kanaal, dat toch al niet diep is en op
sommige stukken zó weinig bevaren dat je tussen de planten door moet ploegen.
Advies: zet tijdig je schroef stil als je zo'n veld voor de boot ziet en drijf
er doorheen. Ondanks dat zal het niet altijd te voorkomen zijn dat er planten
in de schroef geraken; in ons geval geen ramp omdat het elke dag dat we er waren
snikheet was. We konden gemakkelijk te water gaan om aan de schroef te werken. Nog
een advies: neem een paar zwemschoenen mee, er ligt van alles op de bodem en
schoon is het er ook niet. Om je te verfrissen kun je beter terecht in de
riviertjes die het kanaal volgen en er soms pal naast stromen, op de meeste
plaatsen te ondiep om te zwemmen, maar wel helder. Wie echt wil zwemmen kan
naar een 'piscine' gaan, het plaatselijk zwembad dat we op
verrassend veel plaatsen aantroffen, en waar je vaak ook de mogelijkheid hebt
om te douchen.
Toen we eenmaal in Pouilly waren hadden we 115 sluizen
achter de rug, 113 eigenlijk omdat de eerste bij Laroche-Migennes
een dubbele is, met ruim vijf in plaats van drie meter verval, en zo ook net
voorbij St. Florentin, waar 106 en 107 één sluis
vormen. Je kunt aftellen: de sluizen zijn genummerd en lopen af, dus je gaat
van 115/114 aan het begin naar nummer één bij Pouilly
op het hoogste punt. Je vaart op dit traject telkens de lege kolk in en wordt
een kleine drie meter omhoog gebracht. Het was iedere keer een verrassing wat
we te zien zouden krijgen zodra we over de sluiswand konden kijken: het ene
prachtige vergezicht nog mooier dan het andere, een complete verrassingstocht.
De sluizen zelf zijn soms net plaatjes, met pittoreske sluiswachtershuisjes
erbij. Niet altijd zijn die bewoond, maar vaak wel en dat is meteen te zien aan
de manier waarop er van de sluis een oogstrelend kunstwerk is gemaakt. We zagen
sluisdeuren met fleurige bloembakken, als paddestoelen
beschilderde bolders - rood met witte stippen - sprookjesfiguren en houten
miniatuur 'péniches' die als bloembak gebruikt werden.
Verder kon je soms wijn of zelfgemaakte honing kopen
bij de sluiswachter of sluiswachtster. Op het Canal de Bourgogne zijn het vaak vrouwen die de sluis onder
hun hoede hebben; dit schijnt van oudsher zo te zijn. Er wordt druk gewerkt aan
automatisering, maar veel sluizen worden nog handmatig bediend en hebben deuren
met kleppen erin die open- of dichtgedraaid moeten worden. Dat hoef je niet
zelf te doen, maar het wordt op prijs gesteld als je de sluiswachter een handje
helpt. De bedieningstijden zijn van negen uur 's ochtends tot zeven uur 's
avonds, op zondag iets korter, met een uur pauze tussen de middag. Op sommige
trajecten vaar je met 'accompagnement' - groepjes van twee of drie
jachten die gedurende een bepaald traject samen varen, begeleid door een of
twee sluiswachters die over het jaagpad de boten volgen. Je bent dan min of
meer gebonden aan een bepaalde vertrektijd en eindbestemming; dit was
hoofdzakelijk bij de sluizentrappen aan de orde. 'Sluizentrap' betekent hier
dat er een groot aantal sluizen in een kort traject liggen, wel allemaal aparte
sluizen met ieder twee paar deuren, dus niet dat ze deuren
gemeenschappelijk hebben en als het ware aan elkaar vast liggen, wat je ook wel
eens ziet. Er is een 'échelle' van
37 sluizen in 12 kilometer bij Pouillenay en Chassey, tot voorbij Marigny-le-Cahouët.
Daar hadden we een erg traag sluiswachterspaar:
ondanks dat ze met z'n tweeën waren ging het niet twee keer zo snel, maar juist
twee keer zo langzaam als bij vorige sluizen. Gelukkig voeren we samen van
sluis naar sluis met heel leuke Franse mensen. Tussen de middag dronken we
samen 'un verre de vin blanc', Bourgogne natuurlijk, en maakten gezellig
een praatje.
Je zou kunnen denken dat al dat sluiswerk behoorlijk gaat vervelen, maar niets is
minder waar; je komt eigenlijk ogen en oren te kort om alles in je op te nemen.
Indrukwekkend in dit traject is ook het 'tranchée de Creusot, een 1130 meter lange smalle vaargeul
bij Pont Royal die is uitgehakt in het berggesteente, het begin van een traject
van ruim tien kilometer zonder sluizen. Vlak voor Pouilly
komt dan weer een sluizentrap, zeven sluizen in twee kilometer, elektrisch en
door één sluiswachtster bediend. 'Elektrisch'
betekent dat de deuren en kleppen met een druk op de knop bediend worden: een
aanzienlijke tijdsbesparing. Nog een stapje verder gaan de geheel
geautomatiseerde sluizen, waar geen sluiswachter meer aan te pas komt, maar
zulke zijn er op dit kanaal pas een paar. Je krijgt dan een afstandsbediening
mee die je op een langs de vaarweg geplaatste radar moet richten, waarna de
eerste fase van het schutproces in werking wordt gezet. Lig je eenmaal
afgemeerd, dan moet je een ruk geven aan een blauwe stang die langs de
sluiswand is aangelegd, waarna de sluisdeuren achter je dicht gaan en de andere
na afloop van het schutten weer open. Het voordeel is dat je meer dan anders je
eigen gang kunt gaan, en ook tussen de middag niet hoeft te pauzeren. Verder
worden wel de gewone bedieningstijden gehanteerd, want er moet toch
sluispersoneel standby zijn voor het geval er iets
mis gaat. Noodsituaties kun je kenbaar maken door aan de rode stang te trekken
die naast de blauwe is bevestigd; dan komt het hele proces stil te liggen en
moet er alsnog een sluiswachter aan te pas komen. Dat hebben we gelukkig niet
meegemaakt.
Bij de overige 'gewone' sluizen mochten we zelf zeggen hoe laat we wilden schutten en tot hoever we
door wilden varen. Een medewerker van de VNF kwam
elke avond bij ons langs om naar onze plannen te vragen en keurig op tijd stond
dan de sluis gereed. We raakten helemaal gehecht aan het geluid van het
brommertje over het jaagpad dat stopte bij onze boot. En haast hadden we
allerminst, want we genoten van de natuur en vonden elke dag wel ergens een
uitnodigende 'table de picnic'. We maakten tochtjes met onze vouwfietsen
naar schilderachtige dorpjes met namen als Cry-sur-Armançon, Mussy-la-Fosse, Commissey
en Ancy-le-Franc. In Cry zijn kano's te huur waarmee je een tochtje over de Armançon
kunt maken. De moeite waard zijn ook de oude washuizen, de 'lavoirs',
overdekte gebouwtjes waar vroeger de rivier doorheen stroomde en waar de
vrouwen langs de kant zaten met hun wasborden, om de was schoon te schrobben. Deze
zijn te vinden op veel plaatsen langs de Franse rivieren en kanalen, en ze
dateren uit de tijd dat er nog geen wasmachines bestonden. Het waren
belangrijke ontmoetingsplaatsen, waar nieuwtjes werden uitgewisseld en waar de
vrouwen hun verhaal kwijt konden. Het zal behoorlijk primitief zijn geweest om
zo de was te moeten doen, maar dat is wassen in een emmertje natuurlijk ook. En
dat hebben wij de hele zomer gedaan. Zodra er ergens een kraan was werd er
overal aan boord gesopt en gespoeld, en zag je even later wapperend linnengoed
aan lijntjes tussen de bomen en op het voordek. Voor wie daar allemaal geen zin
in heeft zijn er wasserettes te vinden, voornamelijk in de wat grotere steden.
Teruggaan in de tijd kan hier op nog meer plaatsen. Als je in architectuur
geïnteresseerd bent kun je een kasteel bekijken in Ancy-le-Franc,
waar een museum van de School van Fontainebleau
gevestigd is met een tentoonstelling van moderne kunst. Erg mooi is ook het
kasteel met slotgracht uit de Renaissance in Tanlay,
dat elke dag open is behalve dinsdag en waar rondleidingen voor het publiek
verzorgd worden. Er zijn een paar kleine, gezellige terrasjes in de dorpskom en
de omgeving is van een landelijke rust die je zelden ergens meemaakt. Een
andere trekpleister is de oude smederij 'La Grande Forge '
in het Park Buffon, een eindje voor het industriestadje Montbard. Het is vlak aan het water,
en er is een ruime aanlegsteiger. Deze smidse is een voorloper van de hoogoven
en is gevestigd in een historisch monumentaal pand, aan de stad nagelaten door Georges Louis Leclerc,
grootsmid in de Bourgogne en Graaf van Buffon. Hij leefde van 1707
tot 1788 en was intendant van de Koning in Parijs. Wie van geschiedenis houdt
kan zijn hart ook ophalen in Venarey-les-Laumes en Alise-Sainte-Reine. Hier ligt het indrukwekkende terrein
waar in 52 voor Christus de slag van Alésia plaatsvond, waarbij Julius Ceasar de Galliërs
versloeg en zo een eind maakte aan hun onafhankelijkheid; hierna kwamen ze
onder Romeinse heerschappij. Op de plaats waar dit geschiedde staat een enorm
standbeeld van de Gallische aanvoerder Vercingétorix, en in de dorpskom van Venarey is een oude Romeinse
brug te bewonderen, waar de legers overheen trokken.
We hebben een paar dagen
doorgebracht op het hoogste kanaalpand, om te genieten van onze succesvolle
'beklimming' van het gebergte. Inmiddels was het zover dat we aan de 'afdaling'
gingen beginnen: nadat we de tunnel gepasseerd waren hadden we nog 76 Bourgognesluizen
voor de boeg, die ons weer naar beneden zouden brengen, naar St.Jean-de-Losne
aan het eind van het kanaal en het begin van de Saône. De sluisnummers beginnen weer gewoon te
tellen bij één: nu gingen we dus optellen. Je begint daarboven weer met een
sluizentrap, acht sluizen in ruim twee kilometer, weer elektrisch en bediend
door één sluiswachter. Het schutten naar beneden is een makkie, omdat je niet
een lege, maar een volle kolk in vaart. Je stapt zò aan wal om je lijntje rond
een bolder te leggen en dan maar zakken. Het enige waar je op moet letten is
dat het touwtje lang genoeg is, want er zijn in Franse sluizen - op het Canal de Bourgogne,
maar ook elders - geen verhaalpotten in de sluismuur.
Er staan alleen bolders op de kant, niet al te veel, wat in geval
van drukte wel eens moeilijk is. Met 'drukte' bedoel ik dan drie jachten, want
meer kunnen er niet in een sluis. Dan was het soms passen en meten om nog een
bolder te krijgen; de grotere jachten hebben er doorgaans twee nodig. Met een
beetje goede wil lukte dat meestal wel. Verder moet je als afvarend schip nooit
helemaal achter in de sluis gaan liggen, want daar zitten behoorlijke drempels.
Met een kleine boot moet je opletten dat je niet helemaal voor in de sluis komt
te liggen, want als de kleppen opengedraaid worden komt er een complete
waterval de sluis binnen kolken. Je schip wordt van links naar rechts gegooid
en is bijna niet te houden. De motor standby hebben
is soms wel eens nodig. Ook het aanleggen in de lege sluiskolk is moeilijker,
want bij het invaren zie je alleen twee blinde muren: een van ons ging dus op
de roef staan om de bolders te ontdekken en met behulp van de pikhaak of lassowerpend een lijntje -
wij werken vanaf de middenbolder
op ons schip - eromheen te krijgen. Is het verval meer dan drie meter, dan zal
dat niet lukken en tenzij er een hulpvaardige sluiswachter toeschiet zit er
weinig anders op dan naar de trap te varen en naar boven te klimmen.
Ook op dit traject is het landschap nog adembenemend mooi. Vanuit Vandenesse
maakten we een fiets - klimtocht van tweeënhalve kilometer naar het hoog op een
berg gelegen Châteauneuf-en-Auxois, een van de
mooiste plaatsjes van de Côte-d'Or zoals deze streek
van de Bourgogne heet. Het bestaat uit een kasteel, kleine steile straatjes met
lieflijke oude huisjes en een kerk. Het riviertje de Armançon
waren we nu kwijt; nu kwam het dal van de Ouche.
Dat is ook te zien aan de plaatsnamen: Pont d'Ouche, St.Marie-sur-Ouche, Fleurey-sur-Ouche.
Het Franse platteland is in sommige streken bijna geheel verlaten; veel dorpjes
zijn niet meer dan piepkleine gehuchtjes met een handjevol huizen en een kerk,
waar eens in de zes weken een mis wordt opgedragen. Naar winkels zul je
tevergeefs zoeken, zelfs een bakker is er niet. Soms komt er een paar keer per
week een rijdende winkel, soms komt er een bakker uit de buurt een paar uur met
wat stokbroden en koeken naar het gemeentehuis of de bibliotheek, waar in een
hoekje een 'depôt de pain' ingericht wordt. Heel soms komt er een bakker 's morgens vroeg naar een sluis
als daar veel schepen liggen, maar even vaak is er helemaal niets en is het
tientallen kilometers door de bergen fietsen als je boodschappen wil doen. Een
vriendelijke sluiswachtster in St. Marie gaf ons een
brood uit haar eigen diepvries toen ze hoorde dat we zonder zaten; als
alternatief hadden we pannenkoeken kunnen bakken of beschuit eten. Verder
leerden we ook al gauw dat we oud brood zo lang mogelijk moesten bewaren om het
in tijden van schaarste even in de koekenpan te kunnen leggen. De voedsel- en
drankvoorraad die we voor ons vertrek uit Nederland aangelegd hadden kwam op
dit traject goed van pas.
Zachtjesaan kwam nu Dijon in zicht: het was nog steeds snikheet en om ons niet
meteen in de hitte van een grote stad te storten bleven we eerst een paar dagen
in het voorstadje Plombières-les-Dijon, van waar we naar het mooie watersportgebied Lac Kir konden
fietsen, ook weer een groot stuwmeer waar het goed toeven is. Eigenlijk was het
veel te warm om een stad te bekijken, maar we wilden Dijon
natuurlijk niet ongezien passeren en meerden af in de jachthaven, waar douches
waren en water op de steiger. We hadden de gewoonte om in steden naar het 'Office
du Tourisme' te gaan en een routebeschrijving voor een stadswandeling te vragen. In Dijon is de
'route van het uiltje' uitgezet; dat houdt in dat je een spoor van op de
trottoirs en zebrapaden geschilderde voetsporen moet volgen, om op plaatsen
waar er een uiltje bij geschilderd is te stoppen. Hier is dan een
bezienswaardigheid en moet je even je boekje raadplegen voor de beschrijving:
ze zijn er trots op dat het in alle talen beschikbaar is, ook in het
Nederlands. Er is ook een straat waar het uiltje zelf op een gebouw gebeeldhouwd
is, de Rue de la Chouette, de straat van het Uiltje. Dijon is een mooie stad en we
troffen het goed, want datzelfde weekend waren er havenfeesten, erg gezellig
met toen het donker was prachtig vuurwerk boven het water. Hier zagen we ook
weer wat medeschippers van eerdere trajecten op het kanaal, want je vaart
steeds op met hetzelfde groepje. Iedere keer als je samen in de sluis ligt
praat je wat en langzaam ontstaat er de saamhorigheid van het samen op reis
zijn. We ontmoetten een Australisch stel dat in Nederland een schip had gekocht
en elke zomer deze kant uitkwam om een eind door Europa te varen. Verder
Engelsen met een narrowboat, die een deel van het Canal de Bourgogne wilden doen om dan vanuit
Dijon tochtjes met de auto te gaan maken. Ze hadden de auto bij
zich en gingen die telkens ophalen met de vouwfiets.
En voor het laatst zagen we onze Franse sluisvrienden, die in de buurt van
het Canal de Nivernais woonden en naar Straatsburg op weg waren. Zo had ieder zijn eigen verhaal. We
realiseerden ons dat we onze vaargezellen na Dijon
waarschijnlijk nooit meer zouden zien; het einde van het Canal
de Bourgogne naderde en bij St.Jean-de-Losne, een
knooppunt van vaarwaters, zouden onze wegen scheiden. Nog 30 kilometer tot de Saône.
Dat laatste stuk van het kanaal is niet echt mooi en
we deden dit in één dag; we zagen onderweg weer wat spitsen en in St.Jean-de-Losne lag het er vol mee.
Weemoedig passeerden we de laatste sluis, nummer 76, en toen lag het Canal
de Bourgogne zomaar ineens achter ons. We konden terugkijken op een heleboel
onvergetelijke ervaringen.
In dit vaarverslag mogen gegevens uit het logboek, dat we van dag tot dag hebben
bijgehouden niet ontbreken. We zijn 24 dagen op dit kanaal geweest en hebben
zoals gezegd 189 sluizen gedaan, 242 kilometer afgelegd in 70 uur. De
wachttijden bij en in de sluis zijn hierbij inbegrepen. We hebben zes keer in
een jachthaven overnacht, te weten in Pont Royal, Pouilly-en-Auxois, Vandenesse en Dijon. Dit
heeft ons in totaal 28 euro aan havengeld gekost. De overige keren waren
gratis. Ik ga het hier niet hebben over het bedrag dat je kwijt bent voor
buitenlandse vaardocumenten en -kaarten, maar wel valt er nog iets te melden
over het Franse vaarvignet, dat zoals gezegd aangeschaft moet worden zodra je Frankrijk
binnenkomt. Het verkooppunt was vroeger op de sluis in Givet ,
de eerste Franse sluis die je via de Maas passeert, maar dat is nu niet meer.
Dat is erg onhandig, want je moet daar toch
naar het kantoor om je scheepspapieren te laten registreren, en dat vignet
kopen kon altijd mooi in één moeite door. Nu moet je naar een ander verkooppunt
op pad. Die zijn er een heleboel, verspreid door het hele land, en meestal vlak
langs het water, maar je moet er wel even naar zoeken. De adressen staan in de vaarkaartboekjes vermeld,
met adressen en telefoonnummers
erbij. Laat je niet verleiden om de aanschaf te omzeilen, want al lijkt het
alsof de Fransen er laconiek mee om gaan, er wordt als je het land weer verlaat
wel degelijk op gecontroleerd. Het bedrag varieert al naar gelang de duur van
je verblijf en de grootte van je boot en we vonden het best duur, maar toch ook
goed besteed als je denkt aan de gratis ligplaatsen met voorzieningen, de
sluizen, bruggen, tunnels en scheepsliften. De A.N.P.E.I.,
Association Nationale des Plaisanciers en Eaux Intérieures,
de Franse nationale vereniging van pleziervaarders, roept in haar blad van
deze winter haar leden op om buitenlandse 'zwartvaarders',
die onrechtmatig gebruik van de voorzieningen maken, te melden. Of dat nou
aardig is of niet: laten we ze die kans maar niet geven.